Het einde van de spaarsok

Leestijd verdieping: 4 minuten
De moderne ploegende boer met Farmall tractor, 1954. Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum
In de voorkamer dit huis is in Vught de Boerenleenbank begonnen. Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum
Opening en inzegening van de Boerenleenbank in Oss. Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum
Vorige Pagina
Door Paul Brusse
SENIOR ONDERZOEKER HET BELEGGINGSGEDRAG VAN NEDERLANDS BESTUURLIJKE ELITE


In de vroege zomer van 1921 begaf Gabriël de Neve, landbouwer uit Steenbergen West-Brabant, zich met enige schroom naar de plaatselijke Boerenleenbank. Hij had geld nodig voor de ‘voortzetting van zijn bedrijf’, zo vermeldt het notulenboek van de bank uit dat jaar, dé informatiebron voor dit verhaal.

Er zijn vele honderden van deze boeken bewaard gebleven, die vaak een prachtig inzicht geven in het leengedrag vanaf eind negentiende eeuw, maar ook in het beleid van deze o zo belangrijke plattelandsbanken. Een onmisbare  bron voor de bestudering van het financiële verleden van Nederland, want uit kasboekjes is dat leengedrag nauwelijks te destilleren.

Liever niet lenen

Lenen, dat deden de mensen uit schaamte niet zo gemakkelijk, althans niet bij een bank, maar Gabriël kon niet anders. Maar liefst duizend gulden had hij nodig; geen kleine som destijds. Ongetwijfeld tot zijn grote opluchting kreeg hij begin juli zijn geld. Hij moest het bedrag wel binnen een jaar afbetalen.

Kennelijk had het bankbestuur weinig vertrouwen in Gabriël.

Dat hij zijn lening binnen het jaar moest aflossen, was niet vanzelfsprekend. Willem de Haan, waarschijnlijk een dorpsgenoot van Gabriël de Neve, leende op hetzelfde moment 400 gulden om pacht af te lossen en een rekening van de wagenmaker te betalen. De Haan mocht vijf jaar doen over de afbetaling. Kennelijk had het bankbestuur weinig vertrouwen in Gabriël. Was dat omdat hij Nederlands Hervormd was en het katholieke bestuur van de bank hem eigenlijk onvoldoende kende? Waarschijnlijker is dat het Gabriël de Neve niet voor de wind ging, want hij vroeg een jaar later uitstel van betaling aan. Dat kreeg hij: een half jaar. Dat jaar (1922) vermeldden de notulenboeken van de bank niets meer over hem, waaruit we mogen concluderen dat het hem is gelukt zijn lening terug te betalen.

Voorzichtige bankbestuurders

Uit dit voorval blijkt hoe voorzichtig het bestuur van de bank in Steenbergen was. En terecht, want de bestuurders waren volgens het coöperatieve principe persoonlijk aansprakelijk als de bank failliet zou gaan. Ook de leden konden dan worden aangesproken. Lidmaatschap was vereist, als je geld wilde lenen. Dat gold voor alle boerenleenbanken, waarvan Nederland in 1925 er 1.247 telde.

In 1925 telde Nederland 1.247 boerenleenbanken.

In elke plattelandsgemeente was er tenminste één boerenleenbank. In het zuiden waren dat vooral banken met een katholieke signatuur. In de gebieden boven de rivieren waren de meeste protestants van karakter, hoewel ze zich officieel ‘neutraal’ noemden. Beide groepen kenden een overkoepelende organisatie: een Centrale Bank. In plaatsen met een grote katholieke of protestantse minderheid bevonden zich vaak twee banken.

Opening en inzegening van de Boerenleenbank in Oss, 1957. Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum.

Verovering van het platteland

De verovering van het platteland door boerenleenbanken ging razendsnel. Toen Gabriël zijn lening kreeg, was de rurale coöperatieve kredietverlening pas een kwart eeuw oud. Dat een protestant bij een katholieke bank geld leende, kwam overigens vaker voor en andersom gebeurde dat ook. De bevolking was op financieel gebied soms pragmatischer dan de politieke leiders van het destijds sterk verzuilde Nederland wensten.

Het einde van spaarsok

De grote toename van het aantal coöperatieve banken betekende een vernieuwing en verbetering van de financiële infrastructuur. Die groei was overigens de climax van een veel bredere ontwikkeling: de opkomst van de coöperatieve beweging in de landbouw vanaf circa 1875. Dat wil zeggen: de vestiging van honderden coöperatieve in- en verkooporganisaties, veilingen, zuivel- en suikerfabrieken en banken. De boeren maakten een economische vuist.

De boerenleenbanken waren, anders dan hun naam doet vermoeden, aanvankelijk vooral spaarbanken.

Niet dat die infrastructuur vóór de coöperatieve beweging slecht was. Voorheen leenden agrariërs van familieleden en particulieren, vaak met tussenkomst van een notaris. Mogelijkheden om te sparen waren er echter nauwelijks: het tijdelijk overtollige geld binnen een huishouden werd bewaard in de bekende oude sok. De boerenleenbanken waren dan ook, anders dan hun naam doet vermoeden, aanvankelijk vooral spaarbanken.

Lokale verankering en onafhankelijkheid

Vooral na de Tweede Wereldoorlog hebben de Raiffeisenbanken, zoals de banken boven de rivieren zich steeds vaker gingen noemen, en de boerenleenbanken uit het zuiden een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het platteland.

In de voorkamer dit huis is in Vught de Boerenleenbank begonnen. Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum

De spaarsaldi groeiden, maar de coöperaties gingen vooral steeds meer uitlenen. Hun kracht was dat ze lokaal verankerd waren en stuk voor stuk zelfstandig en verantwoordelijk voor het eigen reilen en zeilen. De bestuursleden kenden het dorp waar hun bank was gevestigd door en door en wisten precies wie kredietwaardig was en wie niet. Het mooie was dat het plaatselijke spaargeld in principe lokaal werd geïnvesteerd, hoewel er bij grote leningen ook beroep werd gedaan op de centrale.

Verlies van eigenheid en degelijkheid

In 1972 versmolten de Raiffeisenbanken en boerenleenbanken tot Rabobank. Vanaf dat moment fuseerden de lokale banken eveneens meer en meer tot regionale kantoren. Ze werden professioneler en kwamen meer op afstand te staan van de lokale bevolking. Ook verloren de regionale banken op den duur hun zelfstandigheid. Hun coöperatieve identiteit verdween uiteindelijk en daarmee ook hun eigenheid en degelijkheid. Desondanks is De Rabobank nog steeds sterk vertegenwoordigd op het platteland en in de landbouw.